Giftige voorspoed
Waar staan we na de stortvloed van verhoren van de parlementaire enquête over de gaswinning in Groningen? Waar letten we op als de commissie begin 2023 haar rapport publiceert? Iedere week bieden leden van de onderzoeksgroep Environment & Society aan de Universiteit van Amsterdam perspectief op het heden en verleden van de gaswinning. Ons doel is om het publieke debat over gas aan te jagen, te verruimen, te verdiepen en van kritische kanttekeningen te voorzien.
Vorige week hebben we de geschiedschrijving over gas beschreven. Deze week pakt Peter van Dam de draad op. Hij stelt dat de geschiedenis van gaswinning historici uitdaagt om de geschiedenis van de naoorlogse welvaartsstaat drastisch te herzien. Volgende week schrijft Ruud van Dijk over gas en de Koude Oorlog.
Giftige voorspoed
‘Global warming is a sun mercilessly projecting a new light on history’
– Andreas Malm, Fossil Capital, 4
Een parlementaire enquête start vaak in de hoop dat we na een grondig onderzoek het verleden achter ons kunnen laten, liefst met een paar wijze lessen voor de toekomst in de hand. Maar zo werkt het niet. Iedere historicus zal bevestigen: Na een grondig onderzoek zit je vooral met nieuwe vragen. Die vragen gaan vaak allereerst over details waar een onderzoeker zich in heeft vastgebeten. Ook in deze parlementaire enquête was dat weer te zien: Waar is bijvoorbeeld het geheime memo van Shell voor premier Rutte gebleven?
Zulke details leidden vaak af van het grotere plaatje, terwijl de enquête juist ook alle reden biedt om na te denken over het grotere plaatje. Hoe veranderen de inzichten van de parlementaire enquête over de gaswinning in Groningen de manier waarop we naar de Nederlandse geschiedenis kijken? In de vorige editie van Tot op de bodem schreven Jouke Turpijn en ik over de voorzichtige kentering in de geschiedschrijving over de gaswinning zelf. Nu we onder ogen zien hoeveel leed en schade de gaswinning heeft veroorzaakt, kunnen we haar geschiedenis niet meer als een economisch en technologisch succesverhaal beschouwen. Te meer omdat die gevolgen veel te lang zijn genegeerd, door de directe betrokkenen, maar ook door historici.
De geschiedenis van de gaswinning staat echter niet op zichzelf, maar veranderde heel Nederland. Vanaf de jaren vijftig brak een periode aan van ongekende welvaart, waarin dankzij de opbouw van een sociaal vangnet ditmaal de meeste inwoners van Nederland profiteerden. Sociale zekerheid, stijgende lonen, nieuwe technologieën en wereldwijde handel leidden tot ‘gouden jaren’ vooral in de lange jaren zestig, waar geschiedschrijvers tegenwoordig met onverholen nostalgie naar terugverlangen.
Die welvaart was onlosmakelijk verbonden met het Groningse gas. In het veelgelezen handboek Land van kleine gebaren over Nederland sinds 1780 schreef Herman de Liagre Böhl bijvoorbeeld over het ‘wonder’ van de Nederlandse naoorlogse welvaartsgroei:
Daarbij werd het land geholpen door de vondst van aardgas bij Slochteren in 1959. Nederland bleek over een reusachtige hoeveelheid van deze goedkope brandstof te beschikken. Voor een moderne, energieverslindende samenleving was die vondst van onschatbare waarde. In 1973 was de productie van aardgas gestegen van vrijwel nihil tot ruim 70 miljard kubieke meter, waarvan een groot deel werd bestemd voor de export. Onze internationale handelspositie profiteerde hier enorm van. De inkomsten maakten het ook mogelijk de sociale uitkeringen op een hoog peil te brengen en bovendien betrekkelijk pijnloos de structuur van de arbeidsmarkt aan te passen. (Land van kleine gebaren (ed. 2013), 310)
Het belang van de aardgasbaten voor de overheidsfinanciën is door de Algemene Rekenkamer in beeld gebracht. Onder deze baten vallen de inkomsten uit het gas uit Groningen, uit andere gas- en olievelden, dividenden van EBN en GasTerra en de inkomsten uit vennootschapsbelasting van bedrijven die betrokken zijn bij het winnen, transporteren en verkopen van aardgas. Van 1965 tot en met 2018 verdiende de Nederlandse staat hier in totaal 416,8 miljard euro aan (omgerekend naar het prijsniveau van 2018). Vanaf het moment dat het aardgas in Slochteren gevonden werd tot begin jaren tachtig werden deze inkomsten steeds belangrijker. Rond 1985 bedroegen ze bijna 20% van de overheidsinkomsten. Daarna liep het aandeel terug, maar rond 2010 lag het toch nog altijd rond de 10%.
Voor het Nederlandse bedrijfsleven was het Nederlandse aardgas eveneens een enorme meevaller. Jan Pieter Smits en Ben Gales concludeerden in deel 2 van Techniek in Nederland in de 20ste eeuw dat de grote hoeveelheid goedkope energie de Nederlandse bedrijven een voordeel gaf ten opzichte van veel buitenlandse concurrenten, die bijdroeg aan een ‘zeer hoge economische groei’. In korte tijd ontstond een ‘energie-intensieve economie’.
Hoewel goedkope energie een belangrijk voordeel zou blijven, kreeg het bedrijfsleven in Nederland vanaf de late jaren zeventig ook te maken met een keerzijde. Toen de export van de Nederlandse industrie terug begon te lopen, gebruikte de overheid de inkomsten uit de export van gas om de waarde van de gulden gelijk te houden aan die van de Duitse mark. Daardoor verslechterde de internationale concurrentiepositie van bedrijven in Nederland – een fenomeen dat bekend kwam te staan als de ‘Dutch disease’.
Ook gewone burgers profiteerden mee. Gesteund door de aardgasbaten kon de overheid, in de woorden van historicus James Kennedy, ‘het steeds genereuzere sociale zekerheidsstelsel’ betalen dat tot in de jaren zeventig werd opgebouwd. Ook het dagelijks leven van veel Nederlanders werd comfortabeler dankzij het aardgas. Vanaf eind jaren zestig kookten de meesten op aardgas. Voorzieningen als centrale verwarming en warm water werkten eveneens meestal op gas. Bovendien werd veel van de gebruikte elektriciteit ermee opgewekt.
Wat blijft er van dit ‘wonder’ over nu we weten op hoeveel menselijk leed en milieuschade het gebouwd was? De parlementaire enquête draaide vooral om de sociale impact. Het is belangrijk om de schrijnende omgang met de mensen in Groningen in beeld te brengen, hen eindelijk te horen en te doen wat mogelijk is om meer leed te voorkomen. In de toekomstige geschiedschrijving verdient hun perspectief een plaats, zoals de vernieuwde Canon van Nederland uit 2020 al voorzichtig opperde .
Toch is dat nog maar het begin. De gaswinning is onderdeel van een bredere geschiedenis van toenemende afhankelijkheid van fossiele brandstoffen, met klimaatverandering als desastreus gevolg. De bejubelde naoorlogse welvaart kwam op kosten van mensen en milieu tot stand.
De invloed van mensen op de gesteldheid van de planeet is de afgelopen eeuw dusdanig groot geworden dat wetenschappers nu spreken over een nieuw tijdperk in de geschiedenis van de planeet: het Antropoceen. De hoge concentratie CO2 in de atmosfeer, de golf van uitstervende dieren- en plantensoorten, de enorme hoeveelheden plastic afval – de gevolgen van het massale gebruik van fossiele brandstoffen zal over duizenden jaren als een afzonderlijke laag in de aarde terug te zien zijn. Dit inzicht bestempelde Dipesh Chakrabarty met recht als een ‘weten dat ons begrip te boven gaat’ en noopt ons om ook de manier waarop we naar onze geschiedenis kijken te herzien.
Maar hoe? De afgelopen jaren is in de internationale geschiedschrijving een begin gemaakt. Het werk van de historici J.R. McNeill en Peter Engelke is behulpzaam in de context van de gaswinning en naoorlogse welvaart. In The Great Acceleration analyseren zij hoe sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog de invloed van de mens op milieu en klimaat in korte tijd escaleerde.
Het grootschalige verbruik van fossiele brandstoffen speelde daarbij een cruciale rol. Met behulp van nieuwe machines en relatief goedkope olie en gas als energiebronnen, konden mensen op grote schaal in hun natuurlijke omgeving ingrijpen. Intensievere landbouw en grootschalige boskap waren de meest zichtbare gevolgen, maar ook het alledaags gebruik van allerlei kunststof voorwerpen was een direct resultaat. Vooral in de rijke landen in het mondiale Noorden ontwikkelden mensen in korte tijd een levensstijl waarvoor een tot dan toe ongekende hoeveelheid energie nodig was. Omdat bovendien de wereldbevolking snel groeide, kregen de nadelige effecten een ongekende omvang, zoals onder meer de grafieken van het onderzoeksteam van Will Steffen treffend illustreren.
De manier waarop Nederlanders deze ‘grote versnelling’ doorliepen is uitgebreid beschreven in De kwetsbare welvaart van Nederland. Deze studie is alleen al vanwege haar opvallende insteek en torenhoge ambitie een uitgebreidere bespreking waard dan hier mogelijk is. Het boek duidt de geschiedenis van Nederland vanuit het concept van ‘brede welvaart’. In plaats van een nadruk op economische welvaart boekstaven de auteurs de kwaliteit van leven van de Nederlandse bevolking sinds 1850 aan de hand van indicatoren als gezondheid, onderwijs en vrije tijd, biodiversiteit en het functioneren van politieke instituties. Bovendien analyseren ze de mate waarin ook de kwaliteit van leven voor mensen in andere delen van de wereld en voor toekomstige generaties gewaarborgd was.
Wie de inzichten van De kwetsbare welvaart van Nederland vergelijkt met eerdere geschiedschrijving, ziet allereerst een opvallende parallel. Ook hier fungeert de periode rond 1960 als wenkend perspectief. Nederlanders hadden genoeg te eten, toegang tot onderwijs, zorg en acceptabele woonruimte. De hygiëne was verbeterd en minder dan 1 procent van de bevolking leefde nog in extreme armoede. ‘Brede welvaart en duurzaamheid waren rond 1960 in balans’, concluderen de auteurs.
Maar die balans was op zand gebouwd, vervolgen de auteurs. Vervuiling was een groeiend probleem. Het grondstoffenverbruik nam zo snel toe dat het al snel niet meer duurzaam zou zijn – het verbruik van fossiele brandstoffen nam bijvoorbeeld tussen 1960 en 1975 met gemiddeld 7% per jaar toe. De ‘grote versnelling’ waar McNeill en Engelke op wezen draaide al op volle toeren en Nederland schakelde met behulp van het Groningse gas zelfs nog een tandje bij. Daar hadden ze nog aan toe kunnen voegen dat rijke landen de wereldhandel eenzijdig in hun voordeel hadden ingericht, waar steeds meer landen in het mondiale zuiden de loop van deze periode (met weinig succes) tegen te hoop liepen. Weinig aanleiding dus om terug te verlangen naar 1960.
De gaswinning is onderdeel van een bredere geschiedenis van een maatschappij die verslaafd raakte aan fossiele brandstoffen en de sociale en ecologische kosten op de koop toenam. Het verhaal hoe gaswinning tot groeiende welvaart leidde, staat een discussie over die kosten in de weg. We hebben immers allemaal geprofiteerd? De parlementaire enquête over de gaswinning laat echter zien dat niet iedereen profiteerde. Niet iedereen mocht meebeslissen over welke kosten eigenlijk acceptabel waren. Zoals aardbevingen het gevolg waren van de gaswinning, zo leidde het grootschalige gebruik van fossiele brandstoffen tot klimaatverandering. Zoals het gevaar van aardbevingen tegen beter weten in veel te lang genegeerd is, zo ook klimaatverandering.
In plaats van ‘gouden jaren’ of een ‘kwetsbare welvaart’ staan historici in het Antropoceen voor de uitdaging om een geschiedenis van giftige voorspoed in kaart te brengen.
Peter van Dam is coördinator van de onderzoeksgroep ‘Environment & Society: Contestation & Goverance’ en universitair docent Nederlandse geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam.